Het ‘Tri-Share’-model voor gesubsidieerde kinderopvang – waarbij de kosten worden verdeeld tussen werkgevers, werknemers en staten – heeft in de VS aan populariteit gewonnen, ondanks zorgen over de effectiviteit ervan op de lange termijn. Hoewel het wordt geprezen als een veelbelovend instrument om de participatie van de beroepsbevolking en de economische groei te versterken, beweren critici dat het niet voldoet aan de kernproblemen waarmee het Amerikaanse kinderopvangsysteem te kampen heeft.

Tri-Share, bijna vijf jaar geleden ontstaan ​​in Michigan, heeft een bescheiden groei gekend. Ondanks dat het programma ruim duizend kinderen in de staat bedient, is het programma nog lang niet in staat zijn ambitieuze doel te bereiken om tegen 2028 7.500 kinderen in 5.000 huishoudens te ondersteunen. Deze beperkte vooruitgang heeft andere staten niet afgeschrikt, vooral de staten die politiek rood of paars neigen, waar uitgebreidere, door de overheid gefinancierde kinderopvangprogramma’s met een hardere politieke realiteit worden geconfronteerd. Tegen het einde van 2023 waren Kentucky, New York en North Carolina bezig met het onderzoeken van Tri-Share-varianten. Twee jaar later hebben Ohio, West Virginia, Connecticut, North Dakota, Indiana en Missouri hun eigen iteraties gelanceerd.

Voorstanders beweren dat de aantrekkingskracht van Tri-Share ligt in de flexibiliteit en betaalbaarheid ervan voor zowel werkgevers als werknemers. Het is niet uitsluitend afhankelijk van de financiering door de belastingbetaler; het moedigt de betrokkenheid van de particuliere sector aan door werkgeversbijdragen te eisen. Deze aanpak vindt weerklank bij conservatieve wetgevers die universele kinderopvangprogramma’s beschouwen als buitensporig overheidsingrijpen.

Tri-Share: belofte of kuil?

Lea Woods, een senior beleidsmedewerker bij de linkse denktank The Century Foundation, uit verschillende zorgen over de effectiviteit van Tri-Share.

  • Beperkte impact op het aanbod: Hoewel Tri-Share de betaalbaarheid aanpakt, doet het niets om de schaarste aan kinderopvangopties te vergroten. Dit betekent dat gezinnen mogelijk nog steeds geen toegang hebben tot passende zorg, zelfs als ze in aanmerking komen voor financiële hulp.
  • Lage deelname- en deelnamedrempels: Woods merkt op dat financieringsbeperkingen en strikte inkomensvereisten veel in aanmerking komende gezinnen uitsluiten van deelname.

  • Opportuniteitskosten: Woods vraagt ​​zich af of staten hun hulpbronnen zo efficiënt mogelijk gebruiken door jaarlijks 3,4 miljoen dollar te besteden aan Tri-Share in Michigan of vergelijkbare bedragen in andere staten. Ze wijst op succesvolle modellen zoals het algemene kinderopvangfonds in Iowa, dat geld bundelt om zowel de toegang als de betaalbaarheid te vergroten.

  • Kinderopvang koppelen aan werkgelegenheid: Woods betoogt dat het koppelen van kinderopvangtoeslagen uitsluitend aan werkgelegenheid – in navolging van de huidige benadering van de gezondheidszorg – misleidend is.

Fouten erkennen tijdens het zoeken naar oplossingen

Ondanks deze kritiek erkennen de voorstanders van Tri-Share de beperkingen ervan, terwijl ze de rol ervan benadrukken als een cruciale opstap bij het aanpakken van de complexe crisis in de kinderopvang. Charles Aull, vice-president beleid bij de Kamer van Koophandel van Kentucky, stelt dat Tri-Share gericht is op het verbeteren van de betaalbaarheid, en niet op het oplossen van toegangsproblemen. Hij is van mening dat een parallel programma dat zich richt op het uitbreiden van het aanbod van kinderopvang noodzakelijk is om beide uitdagingen alomvattend aan te pakken.

Allie Sutherland, uitvoerend directeur van de Northeast Indiana Early Childhood Coalition (NEIECC), onderstreept de politieke realiteit in conservatieve staten als Indiana, waar publieke investeringen in voor- en vroegschoolse educatie met aanzienlijke hindernissen worden geconfronteerd. NEIECC lanceerde Tri-Share+ naast een aanvullend programma genaamd Co-Share, dat de voordelen voor gezinnen met hogere inkomens uitbreidt door de staatsbijdrage te elimineren en de kosten te verdelen tussen werkgevers en werknemers.

Michigan onderzoekt deze aanpak ook met ‘Care Share’, waardoor werkgevers een derde van de kosten voor kinderopvang kunnen bijdragen voor werknemers wier inkomen hoger is dan 400 procent van het armoedeniveau – een punt waarop de Tri-Share-financiering stopt.

Hoewel ze erkennen dat Tri-Share alleen de crisis in de kinderopvang niet kan oplossen, benadrukken voorstanders als Kristina Bajtka, directeur van Tri-Share voor United Way uit Northwest Michigan, de waarde ervan als instrument voor de ontwikkeling van het personeelsbestand en als springplank naar bredere systemische verandering. Zij benadrukken de noodzaak van alomvattende strategieën die naast initiatieven als Tri-Share ook grotere staatsinvesteringen in voor- en vroegschoolse educatie omvatten.

Uiteindelijk vertegenwoordigt Tri-Share een lappendekenoplossing voor een diepgeworteld probleem. Hoewel het tastbare verlichting biedt voor sommige gezinnen die worstelen met de kosten van kinderopvang, benadrukken de beperkingen ervan de dringende behoefte aan uitgebreidere en duurzamere beleidsoplossingen om de veelzijdige crisis van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van kinderopvang in de Verenigde Staten daadwerkelijk aan te pakken.