De relatie van de mensheid met ziekte is veel ouder en fundamenteler dan haar begrip van letsel. Hoewel fysiek trauma altijd zichtbaar en verklaarbaar is geweest – een gebroken bot door een val, een wond door een wapen – komt ziekte als een onzichtbare kracht naar voren, die het onmiddellijke begrip te boven gaat. Deze onvoorspelbare aard van ziekte heeft niet alleen onze medische praktijken diepgaand gevormd, maar ook onze overtuigingen, angsten en zelfs ons culturele traject.

Het lichaam als kruispunt

Als we gezond zijn, denken we er zelden aan hoe diep onze fysieke toestand onze gedachten en emoties beïnvloedt. Maar zodra de ziekte toeslaat, verandert alles. Het oude Gilgamesj-epos illustreert dit op treffende wijze: het leven van de krijger wordt in chaos gestort wanneer zijn metgezel Enkidoe ziek wordt. Op dezelfde manier verliest de bijbelse Job alles – rijkdom, gezin, gezondheid – wanneer er een ramp plaatsvindt, waardoor ziekte wordt onthuld als een meedogenloze spiegel die de meest fundamentele vraag van de mensheid weerspiegelt: waarom vallen dingen uit elkaar zonder waarschuwing?

Van goden tot ziektekiemen: het evoluerende prisma

Onze pogingen om ziekte te verklaren hebben altijd onze perceptie van de wereld gekleurd. Bij gebrek aan wetenschappelijk inzicht wendden mensen zich tot goden voor antwoorden. Het geloof in humorale onevenwichtigheden leidde tot een obsessie met symmetrie en orde. Door de ontdekking van ziektekiemen ontstond een antiseptische cultuur, die werd gekenmerkt door segregatie, wegwerpmaterialen en obsessieve hygiëne.

Nu virussen ons gevoel van controle opnieuw uitdagen, zien we een heropleving van door angst gedreven gedrag: gesloten grenzen, wantrouwen in de wetenschap en vertrouwen op onbewezen remedies. Het verleden verdwijnt niet; verouderde overtuigingen blijven hangen en komen tot uiting in tegenstrijdigheden, zoals ouders die kinderen waarschuwen voor verkoudheid door nat haar, ondanks dat ze de virale oorzaak begrijpen.

Letsel versus ziekte: een cruciaal onderscheid

De sleutel ligt in het onderscheid maken tussen letsel en ziekte. Letsel, of het nu door een mastodont of een kogel is, heeft een duidelijke oorzaak. Vroege medische teksten zoals de Egyptische Papyrus geven blijk van een verbazingwekkend pragmatisch begrip van trauma. Maar toen wonden niet wilden genezen, of ziekte toesloeg zonder duidelijke oorzaak, namen artsen uit de oudheid hun toevlucht tot bovennatuurlijke verklaringen – waarbij ze een beroep deden op de goden om ‘vijandige krachten’ te verdrijven.

Ziekte als bepalende kracht

De onvoorspelbaarheid van ziekte is, in tegenstelling tot de helderheid van letsel, de bepalende kracht geweest die het menselijk denken heeft gevormd. Hoewel we een gebroken bot altijd kunnen herleiden tot een val, kan er zonder waarschuwing koorts ontstaan, waardoor we naar verklaringen blijven zoeken. Deze voortdurende aanwezigheid van ziekte, en niet alleen van letsel, heeft onze relatie met de werkelijkheid gevormd.

In wezen is ons begrip van ziekte niet louter een kwestie van medische vooruitgang; het is een prisma waardoor we de wereld interpreteren, en onze evoluerende pogingen om deze te controleren.